Kunst uit de doordrukstrip

Helena Hoogenkamp
5 mei 2017
Mijn collectie zelfhulpboeken is uitgebreid en gevarieerd, van opruimen volgens Marie Kondo tot ‘Mijn geheim’ van Joan Collins. Daarom dacht mijn moeder dat ze met het Sinterklaascadeau ‘Kunst als therapie’ van Alain de Botton en John Armstrong de plank zeker raak zou slaan. Het blauwgroene boek is zo groot als een flinke snijplank en staat vol foto’s van kunstwerken die volgens de auteurs een helende werking hebben. Zo proberen de schrijvers kunst tot een dagelijkse levensbehoefte te maken, iets wat aan de gezondheid bijdraagt, zoals eten en slapen. Maar therapie impliceert een ziekte. De mensen die De Botton en Armstrong proberen te genezen, lijden aan te weinig kunst.

Laten we aannemen dat er te weinig kunst aanwezig is in je leven. Dat je het niet zelf produceert, geen exposities of musea bezoekt en beeldhouwwerken in parken negeert. Vanuit de tram de gedichten op gevels niet ziet, tekeningen van je kinderen niet op de koelkast hangt en geen geïllustreerde modetijdschriften leest. Mooie zonsondergangen reken je sowieso niet mee. Is dit gebrek aan schoonheid vervolgens op te lossen door het bekijken van kleine reproducties van grote werken, afgedrukt op glanzend papier?

Het is interessant om te bedenken dat De Botton een schatrijke erfgenaam is (hij omschrijft zijn eigen jeugd als ‘financieel onbezorgd’), die zich uit liefde voor het vak op het schrijven heeft toegelegd. In zijn filosofische boeken geeft hij ogenschijnlijk simpele antwoorden op ingewikkelde levensvragen over liefde, werk, geld en nu dus kunst. De Botton heeft het vermogen om de halve Randstad op gratis kaartjes voor het Stedelijk te trakteren, of museumjaarkaarten uit te delen aan drommen basisschoolkinderen. In plaats daarvan heeft hij The School of Life opgericht, waar je voor 44 euro kunt deelnemen aan een cursus ‘Worden wie je bent’. Critici zeggen dat De Botton de moderne mens neerzet als een patiënt: rusteloos, angstig en ontevreden, instabiel en kwetsbaar. Vervolgens dient De Botton de moderne mens zoveel mogelijk van zijn eigen zelfhulpboeken toe.

Kunst ondergaan kan wellicht therapeutisch werken, net als kunst maken. Marlene Dumas zegt hierover dat schilderen werkt als voodoo: ze gebruikt foto’s van personen die voor haar het kwaad verbeelden als studiemateriaal voor haar schilderijen. Door de aandacht waarmee ze hen bestudeert, wordt volgens Dumas het kwaad geneutraliseerd. Zelf heb ik de laatste dag van de tentoonstelling ‘Machinespektakel’ van Jean Tinguely bezocht. Tinguely maakte apparaten die bewogen, ontploften, of in een karavaan zelf naar de expositie konden rijden. Zijn machines stonden opgesteld in verschillende zalen van het Stedelijk Museum en waren voorzien van rode drukknoppen. Misschien waren de apparaten te teer om constant te draaien: slechts één keer in het kwartier had het indrukken van de rode knop effect. Elke nieuwe bezoeker probeerde het en stond schaapachtig te kijken als er niets gebeurde. Nergens hing een klok. Een driejarige jongen met halflang glanzend haar liep naar de drukknop, zette er zijn voet op en de installatie kwam briesend in beweging. De wachtende bezoekers gaven hem een luid applaus. Het gezicht van dat kind, omlijst door bruine lokken, dat bijna vergat naar de machine te kijken die hij in werking had gezet: dat heelt inderdaad iets. Maar het effect van een behandeling dient meetbaar te zijn. Zonder meetbare resultaten spreken we van kwakzalverij. Bij kunst is de impact onduidelijk want ambigue, ze waaiert uit, ontkiemt. Het jongetje met de glanzende lokken absorbeerde zowel de machine als het applaus. Dat we niet met zekerheid kunnen voorspellen wat dit in hem wakker maakt, is levende kunst.
Helena Hoogenkamp
Helena Hoogenkamp schrijft proza, poëzie en theater.


eerlijk DELEN

5 mei 2017