De beer in mij
Elfie Tromp
2 oktober 2020
Op een hittegolfdag reed ik door een drive-thru expositie. Kunstenaars en instellingen floreren momenteel in vindingrijkheid; Zoom-opera’s, YouTube-theater, drive-thru museum.
Ik was niet de enige die in een geleend autootje door Ahoy reed. Ik schatte ons op twintig. Twintig metalen kevers die langzaam door de verduisterde, koele evenementenhal rolden. In mijn koplampen verschenen de collectiebeelden van het Boijmans van Beuningen. Een videowerk van een bruine beer die tegen een deurpost leunt en zich tevreden krabt. Een hologram van een vallend vlerkje uit het werk van Breughel. Bas Jan Ader die in zwart-wit eerst van het dak valt, dan in de sloot, dan uit het raam springt. Werk waar ik in de witte ruimte van het museum waarschijnlijk slechts een tiental seconden bij zou stilstaan, ongeduldig, omdat ik de rest van de expositie wilde zien, naar het café wilde, of door met de dag, zat ik nu gefascineerd te bekijken. Geheimzinnig was het om in die ruimte, waar normaliter beurzen worden gehouden met formica-klik-stands, nu kunstwerken te zien. Het voelde alsof ik een verloren beschaving had bezocht, een Atlantis van vrije kunst, die verborgen lag achter de realiteit van dit gebouw zonder opsmuk.
Het is niet houdbaar als je aan het inkomstenplaatje denkt, twintig auto’s staan niet gelijk aan vierhonderd Instagrammende toeristen, maar het troost wel. De intimiteit die door dit soort gekke nieuwe presentatievormen wordt gevonden, is spannend. Misschien raakt het me meer omdat het nieuw is, en zal ik, als het maar lang genoeg zo blijft, eraan wennen en er met halfverzakte aandacht doorheen rollen in mijn wagen, zoals ik door de musea sjokte.
Vertraagd kwam ik buiten. Ik bleek twee uur binnen te zijn geweest en was even uit de tijd gevallen. De auto werd ontsmet. Niemand liep risico, alle gevaren bleven op afstand. Mijn lichaam wende weer aan de zon, maar de beelden bleven achter in mijn geest.
Ik ging weg en de beer ging mee. Die schurkt nu tegen de deurpost van de dag. Hij knaagt tevreden grommend op deadlines, midden in de nacht ligt hij uitgestrekt als een vloerkleed in de gang. Als ik de deur openhoud bij het plassen, kan ik mijn voeten aan hem warmen. Als ik het nieuws hoor, begint er een man te vallen in mijn hoofd. Hij tuimelt door mijn lijf, botst tegen al mijn organen en komt neer in mijn voeten. Daar blijft hij liggen als een kwetsbaar, vreemd dier. Dat maakt van mij een baboesjka. In mij zitten kwetsbare, vreemde dieren, gevangen in een kwetsbaar, vreemd dier in een wereld vol kwetsbare, vreemde dieren. Beter dan dit kan ik het leven niet uitleggen.
Ik was niet de enige die in een geleend autootje door Ahoy reed. Ik schatte ons op twintig. Twintig metalen kevers die langzaam door de verduisterde, koele evenementenhal rolden. In mijn koplampen verschenen de collectiebeelden van het Boijmans van Beuningen. Een videowerk van een bruine beer die tegen een deurpost leunt en zich tevreden krabt. Een hologram van een vallend vlerkje uit het werk van Breughel. Bas Jan Ader die in zwart-wit eerst van het dak valt, dan in de sloot, dan uit het raam springt. Werk waar ik in de witte ruimte van het museum waarschijnlijk slechts een tiental seconden bij zou stilstaan, ongeduldig, omdat ik de rest van de expositie wilde zien, naar het café wilde, of door met de dag, zat ik nu gefascineerd te bekijken. Geheimzinnig was het om in die ruimte, waar normaliter beurzen worden gehouden met formica-klik-stands, nu kunstwerken te zien. Het voelde alsof ik een verloren beschaving had bezocht, een Atlantis van vrije kunst, die verborgen lag achter de realiteit van dit gebouw zonder opsmuk.
Het is niet houdbaar als je aan het inkomstenplaatje denkt, twintig auto’s staan niet gelijk aan vierhonderd Instagrammende toeristen, maar het troost wel. De intimiteit die door dit soort gekke nieuwe presentatievormen wordt gevonden, is spannend. Misschien raakt het me meer omdat het nieuw is, en zal ik, als het maar lang genoeg zo blijft, eraan wennen en er met halfverzakte aandacht doorheen rollen in mijn wagen, zoals ik door de musea sjokte.
Vertraagd kwam ik buiten. Ik bleek twee uur binnen te zijn geweest en was even uit de tijd gevallen. De auto werd ontsmet. Niemand liep risico, alle gevaren bleven op afstand. Mijn lichaam wende weer aan de zon, maar de beelden bleven achter in mijn geest.
Ik ging weg en de beer ging mee. Die schurkt nu tegen de deurpost van de dag. Hij knaagt tevreden grommend op deadlines, midden in de nacht ligt hij uitgestrekt als een vloerkleed in de gang. Als ik de deur openhoud bij het plassen, kan ik mijn voeten aan hem warmen. Als ik het nieuws hoor, begint er een man te vallen in mijn hoofd. Hij tuimelt door mijn lijf, botst tegen al mijn organen en komt neer in mijn voeten. Daar blijft hij liggen als een kwetsbaar, vreemd dier. Dat maakt van mij een baboesjka. In mij zitten kwetsbare, vreemde dieren, gevangen in een kwetsbaar, vreemd dier in een wereld vol kwetsbare, vreemde dieren. Beter dan dit kan ik het leven niet uitleggen.
Elfie Tromp
Elfie Tromp is schrijver en performer. Zij is momenteel op tournee met haar voorstelling NIET VANDAAG SATAN (maar wel vanavond).
Meer over Elfie Tromp?
Kijk op:
http://www.elfietromp.nl/