HUID

Renée van Marissing
20 november 2020
Sinds een paar dagen is mijn kind gefascineerd door mijn elleboog. Meer specifiek, door het stuk vel aan de buitenkant dat, wanneer ik mijn elleboog strek, haar vorm behoudt als hij erin knijpt. Telkens weer moet ik mijn mouw opstropen en roept hij na het knijpen uitzinnig: ‘Ja, ja ja,’ alsof het een truc is die met hem wordt uitgehaald en waardoor hij zich elke keer graag laat verrassen. Hij wil dat ik in zijn vel knijp. Dat doe ik, er blijft niets staan, zijn huid zit ook hier nog strak om de botten en spieren. Hij gelooft me niet als ik zeg dat het niet is gelukt maar krijgt zijn arm niet zo gedraaid dat hij zijn eigen elleboog kan zien.

Ik moet denken aan Annie Dillards essay ‘Huid’, uit de pas vertaalde bundel De overvloed. Hierin kijkt een jonge Annie, een kind nog, naar de lichamen van haar ouders. Ze trekt aan de haartjes op haar vaders armen, duwt op het strand tegen hun kuiten, bestudeert het gezicht van haar moeder wanneer die een dutje doet op de bank. Ze speelt met haar moeders hand, tilt haar vingertoppen op en maakt een bergketen van haar moeders vel.

‘Onze schoonheid was slechts afwezigheid van verval; hun schoonheid, als ze die bezaten, was niet passief maar verdiend,’ schrijft Dillard over de blik van de kinderen naar volwassenen.
Een verdiende schoonheid, dat vind ik mooi. De schoonheid zit hem niet meer in het rimpelloze, het ongekreukte, het onbevlekte, maar in de lijnen en vlekken die elk hun eigen verhaal vertellen.
Ik kijk naar mijn handen, naar de huid, de moedervlekken, het schaafwondje op een knokkel, een verkleurd plekje waarvan ik hoop dat het niet – nu al – mijn eerste levervlek is. Ik kijk naar de pezen van mijn vingers die over mijn knokkels door mijn hand lopen.

De twee haaks op elkaar staande witte lijnen op de rug van mijn hand, littekens van mijn opengekrabde huid door de kat met wie ik zeven jaar samenwoonde. Het rode vlekje van een brandende sigaret die iemand ooit in een café tegen mijn hand hield. Mijn scheve duim van die zaterdagmiddag dat ik te dicht achter mijn stiefbroer stond toen hij met zijn hockeystick een bal wegsloeg.

In zijn Winterlogboek kijkt Paul Auster terug op zijn leven, hij is dan vierenzestig, via zijn lichaam. Over zijn littekens schrijft hij: ‘Je denkt zelden aan ze, maar als je wel aan ze denkt, begrijp je dat het merktekens zijn van het leven, dat het assortiment kartelstrepen die in je gezichtshuid gekerfd zijn letters zijn van het geheime alfabet dat het verhaal vertelt van wie je bent (…) Elk litteken is het spoor van een geheelde wond, en elke wond werd veroorzaakt door een onverwachte botsing met de wereld.’

Zo is het. En al heb ik lang niet alle botsingen die mijn lijf met de wereld heeft gehad opgemerkt, en al denk ik net als Auster zelden aan ze, ze zijn er en het is goed dat ze er zijn. Omdat een schadeloos leven een passief leven is.
Renée van Marissing
Renée van Marissing is schrijver van romans, theater- en hoorspelteksten, regisseur en performer.



Meer over Renée van Marissing?
Kijk op:
https://reneevanmarissing.nl/

eerlijk DELEN

20 november 2020