Een bij die droomt
Helena Hoogenkamp
31 augustus 2018
Twee roze bokshandschoenen hangen aan een schildersezel die tegen de muur staat geleund, naast een roze yoga-mat en een opblaaskussen met stekels die in je voeten prikken. De hoek van mijn kamer waar deze spullen liggen noem ik ‘op een dag.’
Op een dag ga ik weer boksen, zoals in 2013, toen ik wekelijks les kreeg van Wim. Hij floot aria’s terwijl hij me trappen op en af liet rennen, opdrukken met de roze handschoenen aan, of doodstil op een opblaasbal zitten. Door te fluiten telde hij een minuut af, ondertussen probeerde ik met mijn stuitje de bal in bedwang te houden. In een magazine zag ik een foto van een slangenmens, op haar achtendertigste begonnen met acrobatiek, die met haar voeten haar achterhoofd kon krabben. ‘Het is nog niet te laat voor een circuscarrière,’ dacht ik, wiebelend op de bal. Toen Wim verhuisde stopte ik met boksen, maar bewaarde mijn handschoenen in de hoek. Ze hangen daar al vijf jaar. Op een dag.
Als ik ergens aan begin schaf ik eerst de spullen aan, want zonder het juiste materiaal gaat het niet. Dit geloof stamt uit mijn kindertijd. Van mijn ouders kreeg ik een hockeystick en een paardenpoetskit, een schildersezel zo groot als ikzelf en een tennisracket met regenboogtape. Al die spullen lagen goed in het zicht, vanuit mijn bed kon ik mijn racket zien en verlangde ik naar de volgende dag, als ik weer iets kon doen. Sommige mensen draaien in hun slaap, maar het voelt toch als stilstand. Voordat ik in slaap viel, fantaseerde ik over een dodensprong van het hoge klimrek, zoals de andere meisjes wel durfden. Door mijn benen over de ijzeren stang te slaan, het zwiepen van mijn ondersteboven hangende paardenstaart en dan het afzetten, het loslaten te visualiseren, voelde het in mijn lichaam alsof ik al gesprongen was. De volgende dag bekeek ik het klimrek van een afstandje, maar bleef op de grond. Te hoog, te veel hartslag.
Om iets te leren moet je beginnen met toegeven dat je het nog niet kunt. In mijn hoofd kan ik alles, maar de zwaartekracht, mijn hand-oogcoördinatie, kijkende teamgenoten en de snelheid waarmee alles overdag gebeurd, werken soms ontmoedigend. Het beginnen zit in mijn lijf maar ik vind het eng om iets te proberen en het niet meteen te kunnen, zichtbaar te mislukken. Bang om belachelijk te zijn en dat zelf als laatste door te hebben. Onzinnig, want wat ben je liever: belachelijk of bang?
Laatst werd ik sip van een muur vol tekeningen omdat ik zo graag aan de kunstenaar die ernaast stond mijn eigen werk wilde laten zien. Het onzichtbare werk, dat nog in mijn hoofd zat. De schildersezel staat klaar in de hoek, naast de roze bokshandschoenen. Op een dag maak ik een dodensprong.
Op een dag ga ik weer boksen, zoals in 2013, toen ik wekelijks les kreeg van Wim. Hij floot aria’s terwijl hij me trappen op en af liet rennen, opdrukken met de roze handschoenen aan, of doodstil op een opblaasbal zitten. Door te fluiten telde hij een minuut af, ondertussen probeerde ik met mijn stuitje de bal in bedwang te houden. In een magazine zag ik een foto van een slangenmens, op haar achtendertigste begonnen met acrobatiek, die met haar voeten haar achterhoofd kon krabben. ‘Het is nog niet te laat voor een circuscarrière,’ dacht ik, wiebelend op de bal. Toen Wim verhuisde stopte ik met boksen, maar bewaarde mijn handschoenen in de hoek. Ze hangen daar al vijf jaar. Op een dag.
Als ik ergens aan begin schaf ik eerst de spullen aan, want zonder het juiste materiaal gaat het niet. Dit geloof stamt uit mijn kindertijd. Van mijn ouders kreeg ik een hockeystick en een paardenpoetskit, een schildersezel zo groot als ikzelf en een tennisracket met regenboogtape. Al die spullen lagen goed in het zicht, vanuit mijn bed kon ik mijn racket zien en verlangde ik naar de volgende dag, als ik weer iets kon doen. Sommige mensen draaien in hun slaap, maar het voelt toch als stilstand. Voordat ik in slaap viel, fantaseerde ik over een dodensprong van het hoge klimrek, zoals de andere meisjes wel durfden. Door mijn benen over de ijzeren stang te slaan, het zwiepen van mijn ondersteboven hangende paardenstaart en dan het afzetten, het loslaten te visualiseren, voelde het in mijn lichaam alsof ik al gesprongen was. De volgende dag bekeek ik het klimrek van een afstandje, maar bleef op de grond. Te hoog, te veel hartslag.
Om iets te leren moet je beginnen met toegeven dat je het nog niet kunt. In mijn hoofd kan ik alles, maar de zwaartekracht, mijn hand-oogcoördinatie, kijkende teamgenoten en de snelheid waarmee alles overdag gebeurd, werken soms ontmoedigend. Het beginnen zit in mijn lijf maar ik vind het eng om iets te proberen en het niet meteen te kunnen, zichtbaar te mislukken. Bang om belachelijk te zijn en dat zelf als laatste door te hebben. Onzinnig, want wat ben je liever: belachelijk of bang?
Laatst werd ik sip van een muur vol tekeningen omdat ik zo graag aan de kunstenaar die ernaast stond mijn eigen werk wilde laten zien. Het onzichtbare werk, dat nog in mijn hoofd zat. De schildersezel staat klaar in de hoek, naast de roze bokshandschoenen. Op een dag maak ik een dodensprong.
Helena Hoogenkamp
Helena Hoogenkamp schrijft proza, poëzie en theater.
Meer over Helena Hoogenkamp?
Kijk op:
http://www.nietvoorlola.nl/