Als je niets te zeggen hebt
Iduna Paalman
7 september 2018
De hoer ligt op de grond, op de parkeerplaats. We horen haar ademhaling, Grace hijgt. Haar cello heeft ze weggelegd, daarop is ze uitgespeeld. Haar pooier heeft ze doodgeschoten, maar of ‘ie echt dood is, weet eigenlijk niemand. Het regent, zij wordt nat, wij worden nat, de cello’s worden nat. Na afloop van de locatietheatervoorstelling zijn er T-shirts te koop, met Instant Love erop. De opbrengst gaat naar uitgebuite, rechteloze vrouwen als Grace. Ik koop er drie.
Instant Love door Via Berlin en het Cello Octet Amsterdam, gespeeld voor de strandopgang van West aan Zee op Terschelling, is een cellogevecht. Wie strijkt, heeft de macht. De acteurs zijn acteurs, maar in de eerste plaats instrumentbezitters. De kreten van de zich prostituerende vrouwen komen niet uit monden, maar uit klankkasten. Het zijn de cello’s waarmee ze hun lichaam verkopen, en ook de cello’s waarmee ze hun lichaam weer terugverlangen. De pooiers schreeuwen, de vrachtwagen waarin de vrouwen versleept worden piept in zijn achteruit, er wordt verleid en uitgedaagd, bedreigd en ge-gangbangd; zuchtende snaren, grommende snaren, gillende snaren.
Het doet me direct denken aan mijn viool, thuis, in de kast. Ik heb me er vaak voor geschaamd, vond de kist te weinig subtiel, dat hij te veel pretenties uitstraalde, o kijk, daar gaat Iduna, ze speelt viool. Op school moest de viool snel een hok in, op voorspeelavonden nodigde ik niemand uit. Het ging ook altijd fout, op die avonden: ik wist zo vaak mijn noten niet meer, vergat een rust of snelde juist voor de piano uit. ‘Iduna kan veel,’ zei mijn viooljuf tegen mijn moeder, ‘maar ze moet meer oefenen. Ze denkt dat het vanzelf zal gaan.’
De viool als verlengstuk van onzekerheid en eigenwaan: ik wist dat ik het niet kon zonder te oefenen, en tegelijkertijd ging ik ervan uit dat met mijn goede gehoor zoveel studeren niet nodig zou zijn. Dat ik on the side wel even viool kon spelen, een hobby’tje voor erbij. Een leraar op school vroeg: ‘Is die viool van jou? Speel jij?’ En ik zei: ‘Nee hoor, die neem ik mee voor een vriendin.’
Een paar jaar later meende de regisseur van het jongerentheatergezelschap waarin ik speelde dat mijn viool een plek moest krijgen in de locatievoorstelling waar we aan werkten. Hij zei dingen als ‘improviseren’ en ‘de ruimte verkennen’ en ‘passende klanken zoeken’. ‘Voel aan wat nodig is,’ zei hij, en ik deed maar wat, en schaamde me. Vioolspelen heb ik meestal gedaan omdat anderen de schoonheid ervan inzagen.
En dan hoor ik de cello’s van de prostituees, en besef het pas: hoeveel lading ze geven aan het verhaal. Hoe het past, in de winderige buitenlucht, op de kale parkeerplaats. Dat het doodschieten van een pooier zoveel doeltreffender is, als niet een pistool maar een strijkstok het schot lost. Als ik zo naar mezelf had kunnen kijken, vanaf een tribune, in de regen, als ik mezelf had zien klooien op die viool, had ik me dan nog steeds geschaamd? Of was er dan juist ontzag geweest, vertedering en ontzag, voor het instrument?
Instant Love door Via Berlin en het Cello Octet Amsterdam, gespeeld voor de strandopgang van West aan Zee op Terschelling, is een cellogevecht. Wie strijkt, heeft de macht. De acteurs zijn acteurs, maar in de eerste plaats instrumentbezitters. De kreten van de zich prostituerende vrouwen komen niet uit monden, maar uit klankkasten. Het zijn de cello’s waarmee ze hun lichaam verkopen, en ook de cello’s waarmee ze hun lichaam weer terugverlangen. De pooiers schreeuwen, de vrachtwagen waarin de vrouwen versleept worden piept in zijn achteruit, er wordt verleid en uitgedaagd, bedreigd en ge-gangbangd; zuchtende snaren, grommende snaren, gillende snaren.
Het doet me direct denken aan mijn viool, thuis, in de kast. Ik heb me er vaak voor geschaamd, vond de kist te weinig subtiel, dat hij te veel pretenties uitstraalde, o kijk, daar gaat Iduna, ze speelt viool. Op school moest de viool snel een hok in, op voorspeelavonden nodigde ik niemand uit. Het ging ook altijd fout, op die avonden: ik wist zo vaak mijn noten niet meer, vergat een rust of snelde juist voor de piano uit. ‘Iduna kan veel,’ zei mijn viooljuf tegen mijn moeder, ‘maar ze moet meer oefenen. Ze denkt dat het vanzelf zal gaan.’
De viool als verlengstuk van onzekerheid en eigenwaan: ik wist dat ik het niet kon zonder te oefenen, en tegelijkertijd ging ik ervan uit dat met mijn goede gehoor zoveel studeren niet nodig zou zijn. Dat ik on the side wel even viool kon spelen, een hobby’tje voor erbij. Een leraar op school vroeg: ‘Is die viool van jou? Speel jij?’ En ik zei: ‘Nee hoor, die neem ik mee voor een vriendin.’
Een paar jaar later meende de regisseur van het jongerentheatergezelschap waarin ik speelde dat mijn viool een plek moest krijgen in de locatievoorstelling waar we aan werkten. Hij zei dingen als ‘improviseren’ en ‘de ruimte verkennen’ en ‘passende klanken zoeken’. ‘Voel aan wat nodig is,’ zei hij, en ik deed maar wat, en schaamde me. Vioolspelen heb ik meestal gedaan omdat anderen de schoonheid ervan inzagen.
En dan hoor ik de cello’s van de prostituees, en besef het pas: hoeveel lading ze geven aan het verhaal. Hoe het past, in de winderige buitenlucht, op de kale parkeerplaats. Dat het doodschieten van een pooier zoveel doeltreffender is, als niet een pistool maar een strijkstok het schot lost. Als ik zo naar mezelf had kunnen kijken, vanaf een tribune, in de regen, als ik mezelf had zien klooien op die viool, had ik me dan nog steeds geschaamd? Of was er dan juist ontzag geweest, vertedering en ontzag, voor het instrument?
Iduna Paalman
Iduna Paalman schrijft proza, poëzie en toneel.
eerlijk DELEN
7 september 2018