Arte povera

Rob de Graaf
21 juni 2019
Het is een dag als zoveel andere, in een provinciestad als zoveel andere. In het licht van een grijze ochtend lopen ze samen de vertrouwde route: van hun benedenwoning naar het winkelcentrum. Zij met de boodschappenwagen voorop, hij die naar haar kijkt. Naar die altijd vermoeide rug onder de jas van dunne wol, naar haar zware benen in gemaksschoenen. En als zo vaak bedenkt hij dat hij niet weet wat liefde is: een wonder of een gewoonte? Een keuze die een leven lang meegaat of een vergissing die zich niet laat herstellen?

Zij zijn samen, zo lang al. Ze hebben zoveel samen meegemaakt en zijn het weer vergeten, ze hebben zoveel verwachtingen gehad die zijn uitgekomen – maar toch op een net iets andere manier dan ze allebei hadden gedacht. Ze hebben zoveel gedeeld en zoveel niet, zo lang gepraat met elkaar en zoveel langer gezwegen.

Ze gaan hun route: langs de parkeergarage, over de brug, door de hoofdstraat die vroeger rommelig en mooi was, maar inmiddels efficiënt heringericht.

Als hij langs een van de vertrouwde gevels loopt, doet hij iets wat het kader van zijn gewoonten te buiten gaat: hij houdt zijn pas in en leest wat daar staat – wat er al zo lang staat dat hij er nooit meer op let. In het zandsteen boven de dubbele deuren staat, verweerd maar nog goed leesbaar, het opschrift uitgehakt: ‘Stedelijke Verzameling van Oudheden en Kunstschatten’. Naast de deur is, hip en kleurrijk, de nieuwe benaming te lezen: SteVerOK. Hij leest, hij denkt na, hij blijft stilstaan.

Zij, daar voor hem merkt dat. Ze houdt ook haar pas in en ze draait zich naar hem om.

‘Wat is er? Is er iets?’

Nee, er is niets. Behalve dan dat hij zich er plotseling van bewust is dat hij zich niet kan herinneren wanneer hij dit gebouw voor het laatst van binnen heeft gezien. Was dat echt toen hij nog een schooljongen was?

‘Nee, nee,’ stelt hij haar gerust. ‘Ik zat alleen te denken: zullen we hier niet eens naartoe gaan? Ze hebben hier van alles – over vroeger, en ook nieuwe dingen.’

Hij weet dat het niet overtuigend klinkt – en ook zichzelf heeft hij nog maar half overtuigd.

‘Hoezo? Wat moeten wij daar? Dat is toch niets voor ons?’

‘Ik dacht…’

‘Jij dacht, dat zal wel. Hoe kom je daar opeens bij? Loop nu maar gewoon door.’

Ze zal wel gelijk hebben, denkt hij. Hoe komt hij erbij? En toch… De woorden voor een antwoord heeft hij niet paraat – en toch, hij weet dat er iets is, dat er iets moet zijn. Iets dat gaat over dingen zien die je niet kent, iets over verbeelding. Iets waarover je nadenkt en waar je… Wat is het woord? Waar je opgewonden van kunt raken.

Opgewonden… Diep van binnen lacht hij als dat woord hem te binnen schiet. En toch weet hij – al weet hij niet hoe hij het weet – dat er ervaringen bestaan: dingen zien, dingen ondergaan… Ervaringen die, hoe exotisch ze ook zijn en hoe ontdaan ook van elk praktisch nut, toch hun belang hebben. Toch iets te maken hebben met wie je bent, met wat je doet, met wat je wil…

‘Oudheden en Kunstschatten’. Hij leest de stenen woorden daar in de gevel nog een keer. Ook toen hij nog een jongen was in deze stad bestond dit gebouw al en hij herinnert zich – maar hoe betrouwbaar zijn herinneringen? – dat hij hier toen ooit binnen geweest moet zijn – voortgedreven door goedwillende onderwijskrachten. Dat grote ‘Zicht op de haven’-schilderij, met veel wolken en golven en houten bootjes – heeft hij dat hier toen gezien? En dat witte beeld van een vrouwenlichaam – glanzend als marmer, maar waarschijnlijk van gips gemaakt – staat dat hier? Hij herinnert zich ook een donkere salon, waar rijen historische kostuums hangen – net als echte doden willen ze niet aangeraakt worden…

De beelden blijven omfloerst en hij weet niet zeker of hij ze echt allemaal aan dit gebouw kan koppelen. Maar hij is zich wel scherp bewust van het effect dat ze hebben, die wonderlijke schatten: ze geven je het besef, hoe jong of hoe oud je ook bent, dat er altijd meer is dan wat je al kent. Dat je alleen maar een deur hoeft te openen om in een andere wereld te komen…

‘Loop nu maar door,’ hoort hij roepen en meteen is de herinneringswolk in zijn hoofd verdampt. ‘We hebben wel wat anders aan ons hoofd dan onzin. Als we opschieten zijn we op tijd thuis voor die film over Alaska.’
Rob de Graaf
Rob de Graaf is toneelschrijver


eerlijk DELEN