Knap, hoor!
Janneke te Hoven
30 juni 2017
“Hier links hangen ze altijd hun jas op als ze met de bus zijn gebracht, zo rond half 10. Hier rechts drinken ze twee keer per dag thee en lunchen ze tussen 12 en half 1. Hier, in deze vitrinekast staat een schaakspel van keramiek, gemaakt door Hans. Hans werkt hier al vijftien jaar.” Onze groep wordt rondgeleid in een kunstatelier waar ‘veertig getalenteerde kunstenaars met een verstandelijke beperking’ werken.
“Hans maakt elke dag een schaakspel. Hij kan niet anders, of hij wil niet anders, dat weten we niet, want Hans kan niet praten. In ieder geval, hij doet niets anders dan schaakstukken maken. We krijgen natuurlijk nooit zoveel schaakspellen verkocht, dus we bakken alleen de goed gelukte stukken af.”
De groep knikt.
“Hoe geeft hij aan welke hij goed genoeg vindt?” vraag ik.
“Dat bepalen wij.”
We mogen nu even rondkijken in de ateliers, waar de kunstenaars aan het werk zijn. Als we willen mogen we ook gesprekjes met ze aanknopen. Ik hoor iemand van mijn groep “Jeetje, wat knap!” uitroepen, boven een gedetailleerde stad getekend met Oost-Indische inkt. Ze geeft de tekenares schouderklopjes en steekt haar duim op, heel dicht bij haar gezicht. Iemand anders van mijn groep stelt allerlei technische vragen over druktechnieken aan een jongen die net een guts in een stuk linoleum steekt. Een van de kunstenaressen trekt een la open en haalt daar tientallen tekeningen van poezen uit, en stalt ze in volgorde uit op de grond. Ze begint te vertellen, maar niemand verstaat het. Iemand uit mijn groep geeft toch antwoord. “Nou, inderdaad, het lijkt wel een treinstation.” Of “Super dat je je moeder zo goed kunt natekenen.”
Ik kijk van een afstandje naar een spastische jongen die met een kwast in zijn mond een paarsblauw rondje schildert. Het ziet er ingewikkeld uit. Ik kijk, als ik eerlijk ben, vooral naar zijn rolstoel. Een ingenieus robotachtig apparaat. “Een aubergine.” Het is onze rondleider. “We hebben een opdracht gekregen om illustraties te maken bij recepten. Het wordt een kookboek voor een groot bedrijf, 5000 stuks oplage. Wilco heeft moussaka, als ik me niet vergis.” Achter zijn schildertafel hangen aan knijpertjes acht verschillende blauwpaarse rondjes. “Hij moet er alleen nog een groen kroontje op maken, anders ziet niemand dat het een aubergine is. Maar goed. Anders doe ik dat zelf wel.” Ondertussen trekt hij een van de blaadjes tussen de knijpers vandaan en maakt er een prop van. “Stop maar, Wilco. Deze is de beste.” Hij wijst naar de meest linkse.
Tijdens de thee merk ik dat mijn groep heel tevreden is met deze ochtend. Ze hebben kunstenaars aan het werk gezien en ze hebben ze ontzettend serieus genomen. Want dat doe je met mensen met een beperking, die behandel je heel normaal. Ik ben echter eerder verontwaardigd, of verbaasd, in verwarring ook. Want wanneer ben je een kunstenaar? Wie bepaalt dat? Ik stel mijn vraag nogmaals, maar nu aan een andere begeleider.
“Wie bepaalt wat kunst is en wat afval?”
“Dat bepalen wij.”
“Hans maakt elke dag een schaakspel. Hij kan niet anders, of hij wil niet anders, dat weten we niet, want Hans kan niet praten. In ieder geval, hij doet niets anders dan schaakstukken maken. We krijgen natuurlijk nooit zoveel schaakspellen verkocht, dus we bakken alleen de goed gelukte stukken af.”
De groep knikt.
“Hoe geeft hij aan welke hij goed genoeg vindt?” vraag ik.
“Dat bepalen wij.”
We mogen nu even rondkijken in de ateliers, waar de kunstenaars aan het werk zijn. Als we willen mogen we ook gesprekjes met ze aanknopen. Ik hoor iemand van mijn groep “Jeetje, wat knap!” uitroepen, boven een gedetailleerde stad getekend met Oost-Indische inkt. Ze geeft de tekenares schouderklopjes en steekt haar duim op, heel dicht bij haar gezicht. Iemand anders van mijn groep stelt allerlei technische vragen over druktechnieken aan een jongen die net een guts in een stuk linoleum steekt. Een van de kunstenaressen trekt een la open en haalt daar tientallen tekeningen van poezen uit, en stalt ze in volgorde uit op de grond. Ze begint te vertellen, maar niemand verstaat het. Iemand uit mijn groep geeft toch antwoord. “Nou, inderdaad, het lijkt wel een treinstation.” Of “Super dat je je moeder zo goed kunt natekenen.”
Ik kijk van een afstandje naar een spastische jongen die met een kwast in zijn mond een paarsblauw rondje schildert. Het ziet er ingewikkeld uit. Ik kijk, als ik eerlijk ben, vooral naar zijn rolstoel. Een ingenieus robotachtig apparaat. “Een aubergine.” Het is onze rondleider. “We hebben een opdracht gekregen om illustraties te maken bij recepten. Het wordt een kookboek voor een groot bedrijf, 5000 stuks oplage. Wilco heeft moussaka, als ik me niet vergis.” Achter zijn schildertafel hangen aan knijpertjes acht verschillende blauwpaarse rondjes. “Hij moet er alleen nog een groen kroontje op maken, anders ziet niemand dat het een aubergine is. Maar goed. Anders doe ik dat zelf wel.” Ondertussen trekt hij een van de blaadjes tussen de knijpers vandaan en maakt er een prop van. “Stop maar, Wilco. Deze is de beste.” Hij wijst naar de meest linkse.
Tijdens de thee merk ik dat mijn groep heel tevreden is met deze ochtend. Ze hebben kunstenaars aan het werk gezien en ze hebben ze ontzettend serieus genomen. Want dat doe je met mensen met een beperking, die behandel je heel normaal. Ik ben echter eerder verontwaardigd, of verbaasd, in verwarring ook. Want wanneer ben je een kunstenaar? Wie bepaalt dat? Ik stel mijn vraag nogmaals, maar nu aan een andere begeleider.
“Wie bepaalt wat kunst is en wat afval?”
“Dat bepalen wij.”
Janneke te Hoven
Janneke te Hoven schrijft theater en verhalen.
eerlijk DELEN
30 juni 2017