Suske en Wiske en het IJzige Einde
David Mulder
22 november 2024
Literaire bijeenkomsten kunnen me gestolen worden. Vooral omdat steevast ‘voorlezen uit eigen werk’ op het programma staat. Dames en heren, ik zal het langzaam en duidelijk zeggen: schrijven-is-geen-podiumkunst. En dan heb ik het niet over het uiterlijk van de gemiddelde schrijver. Nee, het gaat hierom: aanhoren wat er op bladzijden 110 en 111 van een roman staat, is alsof je minutenlang heel aandachtig één stipje van een pointillistisch schilderij bekijkt. Het raakt kont noch bal.
Maar ik moet toegeven, één aspect van het voordragen biedt de schrijver mogelijkheden die hij op papier niet heeft, namelijk om het publiek plotseling met het einde van de tekst te confronteren. Normaal gesproken komt in een boek de slotzin niet als een verrassing. Tijdens het lezen weet je: nog twee bladzijden, nog een alinea, nu lees ik de laatste zin. Klaar.
Ik merk steeds weer dat ik gehaast ga lezen naarmate het einde nadert. En dat komt het verhaal niet ten goede.
In bijvoorbeeld het theater is dat speelveld oneindig veel groter. Op de toppen van de spanning kan het ineens gedaan zijn. Keerzijde is dat het publiek zich bij elke stilte in het vierde kwart collectief afvraagt: ‘Gaan we nu klappen?’ Niets is zo tragisch als die ene toeschouwer die het aandurft om ferm in de handen te gaan slaan, terwijl de rest van het publiek de afweging maakt om het kruit nog even droog te houden. Holle, eenzame klappen zijn dat.
In oude films wil je nog wel eens het obligate ‘The End’ in beeld zien verschijnen. Een beetje zoals tante Truus haar brieven afsloot: ‘Nu weet ik niks meer te schrijven dus ik stop. Dahááág!’
Muzikanten, die hebben zo’n waarschuwingsbord niet nodig. Door de indeling in toonsoort valt het slotakkoord gemakkelijk te herkennen en kunnen we ruim op tijd ons biertje tussen onderarm en buik klemmen om de handen applausklaar te maken. En dan reken ik het fenomeen van de fade-out even niet mee, iets waarbij je soms vermoedt dat de band nu nóg in de studio die afsluitende akkoordenreeks staat te herhalen, terwijl de technici al lang naar huis zijn.
En dan hebben we nog Bob Dylan, met zijn Never Ending Tour; een tournee die al een paar decennia duurt, en die waarschijnlijk zelfs door zal gaan als Zijne Bobheid al onder de grond ligt, zoals ook de Suske en Wiskes van Willy Vandersteen maar blijven verschijnen, hoewel hij al lang zijn laatste adem heeft uitgeblazen (28 augustus 1990, maagaandoening).
Vanaf wijlen Willie is het maar een kleine stap naar de beeldende kunst, waarin de makers niet per se in termen van begin en einde denken. Hoewel Banksy een dappere poging deed, door de vernietiging van zijn ‘Girl With Balloon’ tot onderdeel van het kunstwerk zelf te maken. Maar het was niet ten einde; het bestond nog steeds, zij het in een andere toestand dan voordat het door de shredder ging. Bij het kijken naar beeldende kunst is het de toeschouwer die bepaalt wanneer het eindigt, namelijk door weg te lopen. De reden daarvoor doet niet ter zake: verveling, walging, naar de wc moeten, afspraak bij de tandarts; dat is allemaal even relevant.
De macht ligt sowieso altijd bij het publiek, bij welke kunstvorm dan ook. Cursisten aan wie ik schrijfles geef, kijken me vaak nogal sceptisch aan, wanneer ik zeg dat hun tekst maar een halfproduct is. De kunstenaar doet zijn best en de toeschouwer doet de rest. ‘Ik bepaal toch wat er staat?’ zie ik ze denken. Helaas, het doet misschien een beetje pijn aan je ego, maar als kunstenaar ben je vooral bezig met het afleveren van een hele goeie, op maat gegeven voorzet. Of het een doelpunt wordt, hangt ervan af of je publiek bereid is om te koppen.
Een einde van een kunstwerk bestaat dus niet. Hoe lang de regisseur ook piekert over de juiste slotscène, het stuk is pas afgelopen als elke man en vrouw uit het publiek vergeten is wat er die avond op het toneel gebeurde.
Maar ik moet toegeven, één aspect van het voordragen biedt de schrijver mogelijkheden die hij op papier niet heeft, namelijk om het publiek plotseling met het einde van de tekst te confronteren. Normaal gesproken komt in een boek de slotzin niet als een verrassing. Tijdens het lezen weet je: nog twee bladzijden, nog een alinea, nu lees ik de laatste zin. Klaar.
Ik merk steeds weer dat ik gehaast ga lezen naarmate het einde nadert. En dat komt het verhaal niet ten goede.
In bijvoorbeeld het theater is dat speelveld oneindig veel groter. Op de toppen van de spanning kan het ineens gedaan zijn. Keerzijde is dat het publiek zich bij elke stilte in het vierde kwart collectief afvraagt: ‘Gaan we nu klappen?’ Niets is zo tragisch als die ene toeschouwer die het aandurft om ferm in de handen te gaan slaan, terwijl de rest van het publiek de afweging maakt om het kruit nog even droog te houden. Holle, eenzame klappen zijn dat.
In oude films wil je nog wel eens het obligate ‘The End’ in beeld zien verschijnen. Een beetje zoals tante Truus haar brieven afsloot: ‘Nu weet ik niks meer te schrijven dus ik stop. Dahááág!’
Muzikanten, die hebben zo’n waarschuwingsbord niet nodig. Door de indeling in toonsoort valt het slotakkoord gemakkelijk te herkennen en kunnen we ruim op tijd ons biertje tussen onderarm en buik klemmen om de handen applausklaar te maken. En dan reken ik het fenomeen van de fade-out even niet mee, iets waarbij je soms vermoedt dat de band nu nóg in de studio die afsluitende akkoordenreeks staat te herhalen, terwijl de technici al lang naar huis zijn.
En dan hebben we nog Bob Dylan, met zijn Never Ending Tour; een tournee die al een paar decennia duurt, en die waarschijnlijk zelfs door zal gaan als Zijne Bobheid al onder de grond ligt, zoals ook de Suske en Wiskes van Willy Vandersteen maar blijven verschijnen, hoewel hij al lang zijn laatste adem heeft uitgeblazen (28 augustus 1990, maagaandoening).
Vanaf wijlen Willie is het maar een kleine stap naar de beeldende kunst, waarin de makers niet per se in termen van begin en einde denken. Hoewel Banksy een dappere poging deed, door de vernietiging van zijn ‘Girl With Balloon’ tot onderdeel van het kunstwerk zelf te maken. Maar het was niet ten einde; het bestond nog steeds, zij het in een andere toestand dan voordat het door de shredder ging. Bij het kijken naar beeldende kunst is het de toeschouwer die bepaalt wanneer het eindigt, namelijk door weg te lopen. De reden daarvoor doet niet ter zake: verveling, walging, naar de wc moeten, afspraak bij de tandarts; dat is allemaal even relevant.
De macht ligt sowieso altijd bij het publiek, bij welke kunstvorm dan ook. Cursisten aan wie ik schrijfles geef, kijken me vaak nogal sceptisch aan, wanneer ik zeg dat hun tekst maar een halfproduct is. De kunstenaar doet zijn best en de toeschouwer doet de rest. ‘Ik bepaal toch wat er staat?’ zie ik ze denken. Helaas, het doet misschien een beetje pijn aan je ego, maar als kunstenaar ben je vooral bezig met het afleveren van een hele goeie, op maat gegeven voorzet. Of het een doelpunt wordt, hangt ervan af of je publiek bereid is om te koppen.
Een einde van een kunstwerk bestaat dus niet. Hoe lang de regisseur ook piekert over de juiste slotscène, het stuk is pas afgelopen als elke man en vrouw uit het publiek vergeten is wat er die avond op het toneel gebeurde.
David Mulder
David Mulder is schrijver en schrijfdocent. Hij werkt als sneldichter op festivals en evenementen, of hij zit met zijn typemachine op straat, in Utrecht, om een gedicht te schrijven voor wie maar bij hem komt zitten.
Meer over David Mulder?
Kijk op:
https://www.davidmulder.info/