Nostalgie
Robert van Dijk
25 augustus 2017
Ik ben opgegroeid zonder kunst. Ik werd geboren in een klein Fries dorpje en ben grootgebracht in een iets groter Fries dorpje. Er was misschien wel kunst, maar dan in de vorm van een speld in een hooiberg. Het was een speld waar niemand naar zocht, die niemand nodig had.
We hadden geen boekenkast thuis. Er klonken geen orkesten of sonates. Bij het woord ‘dans’ dacht ik aan de Quickstep die je onder de knie moest hebben voor als er een neef of nicht ging trouwen.
In de zomer was er een jazzfestival. De hele Schoolstraat stond vol live bandjes met koperwerk, maar met jazz, weet ik nu, had het weinig te maken. Het idee erachter was dan ook niet om de mensen in contact te brengen met Mingus of Miles, maar met bier en elkaar.
Eens per jaar was er amateurtoneel in de openlucht. Daar ging je heen, omdat je iemand kende die erin meespeelde. We keken ernaar zoals ze in het zuiden jaarlijks naar praalwagens kijken. Aan het einde klonk er applaus. De gelijkenis was treffend geweest. Er was duidelijk veel tijd aan besteed. Je herkende de buurman bijna niet meer.
Eenmaal hebben mijn ouders me meegenomen naar een museum; het Jopie Huisman Museum te Workum. Jopie schilderde in ruil voor een pak paling natuurgetrouw oude troep in zijn huis na. Bij mijn ouders riep dat nostalgie op, aan een tiener was het nauwelijks besteed.
In de zesde klas kregen we een schrijfopdracht. Ik had er, zoals de meesten, weinig van gebakken. Maar er was één meisje, ze woonde even verderop aan het kanaal, dat een prachtig verhaal had geschreven dat ze vol verve voorlas. Ik herinner me niet meer waar het over ging, maar wel nog dat ik dacht: dit wil ik ook kunnen.
Toch heb ik het idee om schrijver te worden snel weer uit mijn hoofd gezet. Zelf kunst maken was als het bouwen van een schip in de woestijn. Een aantal jaren geleden interviewde ik theatermaker Jellie Schippers. Ze bleek opgegroeid te zijn in hetzelfde dorp als ik. Op een steenworp afstand van mijn ouderlijk huis verzon ze verhalen die ze door buurtkindjes liet naspelen in de garage. Voor een gulden kon de hele straat komen kijken.
Jellie bezocht dezelfde basisschool als ik, had dezelfde meesters en juffen. Eén van de meesters had haar gevraagd wat ze later wilde worden. Toen ze ‘actrice’ antwoordde, had hij gezegd: ‘dat kan niet’.
De boodschap was duidelijk: ambities zijn goed, maar je moet wel realistisch blijven. Kinderen die iets met kunst wilden doen, kon je maar beter snel uit hun droom helpen. (Jellie is momenteel artistiek leider van een theaterwerkplaats in Antwerpen.)
In 2018 is Leeuwarden de culturele hoofdstad van Europa. Lieven Bertels, directeur van dit evenement, zei in De Volkskrant over het gebrek aan enthousiasme hiervoor: ‘De Friese volksaard is nu eenmaal: het is niks en het wordt niks.’
We hadden geen boekenkast thuis. Er klonken geen orkesten of sonates. Bij het woord ‘dans’ dacht ik aan de Quickstep die je onder de knie moest hebben voor als er een neef of nicht ging trouwen.
In de zomer was er een jazzfestival. De hele Schoolstraat stond vol live bandjes met koperwerk, maar met jazz, weet ik nu, had het weinig te maken. Het idee erachter was dan ook niet om de mensen in contact te brengen met Mingus of Miles, maar met bier en elkaar.
Eens per jaar was er amateurtoneel in de openlucht. Daar ging je heen, omdat je iemand kende die erin meespeelde. We keken ernaar zoals ze in het zuiden jaarlijks naar praalwagens kijken. Aan het einde klonk er applaus. De gelijkenis was treffend geweest. Er was duidelijk veel tijd aan besteed. Je herkende de buurman bijna niet meer.
Eenmaal hebben mijn ouders me meegenomen naar een museum; het Jopie Huisman Museum te Workum. Jopie schilderde in ruil voor een pak paling natuurgetrouw oude troep in zijn huis na. Bij mijn ouders riep dat nostalgie op, aan een tiener was het nauwelijks besteed.
In de zesde klas kregen we een schrijfopdracht. Ik had er, zoals de meesten, weinig van gebakken. Maar er was één meisje, ze woonde even verderop aan het kanaal, dat een prachtig verhaal had geschreven dat ze vol verve voorlas. Ik herinner me niet meer waar het over ging, maar wel nog dat ik dacht: dit wil ik ook kunnen.
Toch heb ik het idee om schrijver te worden snel weer uit mijn hoofd gezet. Zelf kunst maken was als het bouwen van een schip in de woestijn. Een aantal jaren geleden interviewde ik theatermaker Jellie Schippers. Ze bleek opgegroeid te zijn in hetzelfde dorp als ik. Op een steenworp afstand van mijn ouderlijk huis verzon ze verhalen die ze door buurtkindjes liet naspelen in de garage. Voor een gulden kon de hele straat komen kijken.
Jellie bezocht dezelfde basisschool als ik, had dezelfde meesters en juffen. Eén van de meesters had haar gevraagd wat ze later wilde worden. Toen ze ‘actrice’ antwoordde, had hij gezegd: ‘dat kan niet’.
De boodschap was duidelijk: ambities zijn goed, maar je moet wel realistisch blijven. Kinderen die iets met kunst wilden doen, kon je maar beter snel uit hun droom helpen. (Jellie is momenteel artistiek leider van een theaterwerkplaats in Antwerpen.)
In 2018 is Leeuwarden de culturele hoofdstad van Europa. Lieven Bertels, directeur van dit evenement, zei in De Volkskrant over het gebrek aan enthousiasme hiervoor: ‘De Friese volksaard is nu eenmaal: het is niks en het wordt niks.’
Robert van Dijk
Robert van Dijk is toneel- en scenarioschrijver.