We willen het landschap schilderen. We bepalen haar dimensies en hoe wij ons daartoe verhouden. Het landschap verandert in een schilderij, dat immers zelf bestaat uit de diepten en hoogten van haar eigen materie. Een schilderij begint en eindigt bij haar eigen horizon: het beeldkader. Wat daarbinnen ligt, laat zich verklaren; wat zich daarbuiten bevindt, laat zich raden. Achter de horizon begint het universum: het domein van de verbeelding. Het landschap is de oppervlakte van de tafel en de tafelrand is de horizon. Binnen het landschap bevinden zich: een figuur, een asbak, een glas waaruit gedronken is, een stad, een bos, een kudde vee, de oceaan waarin een pier zich uitstrekt. Een geschilderd landschap is een monologue extérieur waarin dingen zich laten zien die door de schilder tot zwijgen zijn gebracht.