Wilders in mij

David Mulder
11 december 2020
Ik zou meewerken aan een kunstproject in de wijk. En na een paar keer meedoen met brainstormen trok ik me weer terug. Dat is de korte versie van het verhaal. Maar er zit meer achter. Het komt uiteindelijk neer op de vraag: hoeveel kan een kunstenaar van het publiek verlangen?

Het valt me op dat kunstenaars soms met dedain praten over het vermáken van het publiek (vies gezicht trekken). Alsof kunst er alleen maar toe doet als de mensen in de zaal eerst door de zure appel heen moeten bijten om vervolgens uit te komen bij wat de heilige graal lijkt te zijn: de boodschap van de kunstenaar.

Ik ben helemaal niet vies van een boodschap, maar de manier waarop die vaak aan het publiek wordt overgebracht staat me tegen. Een keer was ik bij een performance in het Centraal Museum in Utrecht. De kunstenares rolde een flinke kei door de ruimte, bond er vervolgens een touw omheen en trok hem van de ene naar de andere plek. Daarna liet ze de steen voor wat hij was en ging ze op de grond liggen. Een hele tijd.

Ik word daar boos van. Waarom moet ik als toeschouwer hier verdomme al het werk doen? Waarom moet ik actief op zoek gaan naar de verborgen boodschap, alsof ik naar een examenvraag zit te turen, terwijl niets me daartoe uitnodigt? Geen verhaallijn, geen speciale ervaring voor mijn zintuigen…

Terug naar het kunstproject in de wijk. Samen met een danser, een filmer, een theatermaker en een beeldend kunstenaar vormden we het team; een divers gezelschap dus, dat interventies in het straatbeeld zou gaan plegen. Dit alles speelde voor het coronatijdperk. De voorbijgangers verrassen, aan het denken zetten, dat werk. Maar waar het botste tussen mij en de rest, was dat mijn voorstellen leken op uitingen van kunst (een dialoog, hoog vanuit het raam met iemand op de stoep, of een choreografie met dansers achter ramen van huizen naast elkaar), terwijl mijn collega’s de interventies alledaags en verstopt wilden houden (iemand fietst voorbij, met een tweede fiets aan de hand, punt. Of: het publiek extreem langzaam door de wijk laten lopen, zodat alle kleine dingen beginnen op te vallen).

Ik was meer dan de anderen bereid om het publiek iets te geven. De collega-kunstenaars zouden misschien zeggen: ‘te plezieren’ (opnieuw vies gezicht trekken). Ik zie het ze denken: ‘gemakkelijk scoren, hoor’. Kan best wezen, maar ik blijf van mening dat een toeschouwer niet uit zichzelf aan het interpreteren slaat; hij wil daartoe verleid worden. Oké, laat ik voor mezelf spreken. Ik wil verleid worden als ik kunst ga zien.

Sommigen zullen me luiheid verwijten. Maar ik vind op mijn beurt de kunstenaar lui, die niets anders dan een boodschap in de aanbieding heeft en van het publiek verlangt dat het zich op eigen initiatief verdiept in de gedachtewereld van de maker. We hebben het hier dan over publiek dat én geld neertelt voor een kaartje én al het werk doet. Dat wringt.

Als ik dit zo opschrijf, klinkt het me burgerlijk in de oren. Een zin die me doet me denken aan de Halbe Zijlstra-retoriek die bezuinigingen in de kunstsector moest verantwoorden. Of Wilders, die symfonieorkesten toeterclubs noemde. En toch kan ik me niet van de gedachtegang losmaken. Ik zal in het reine moeten komen met de Wilders in mij…
David Mulder
David Mulder schrijver en (snel)dichter.



Meer over David Mulder?
Kijk op:
https://davidmulder.info/

eerlijk DELEN

11 december 2020