Feeën en hormonen
Mila Haak
4 juli 2025
Ik sta op de rand van een donker woud. Ik spits mijn oren. Hoor ik daar iets kraken? Zijn dat voetstappen? Plotseling klinkt er in de verte een soort gehuil. Het is net geen wolf, net geen uil, zeker geen schaap. En ik weet: daar moet ik naartoe. Ik adem diep in en stap de duisternis tegemoet.
Soms is een bos gewoon een boel bomen. En dat is saai. Ook om zo op te schrijven. Het is vast ergens goed voor, dat volwassene: je leert gevaar herkennen, of zoiets, je leert met logisch redeneren de dingen iets minder spannend te vinden. De wereld wordt er een van een man en van een vrouw, volgens Annie M.G. Schmidt in haar gedicht Aan een klein meisje, en niet een van een bietebauw.
Een paar stappen in het donkere woud en de roep klinkt steeds harder. Ik kijk gespannen om me heen. Gaan we verder? Gelukkig ben ik deze nacht niet alleen. Zo’n dertig mederovers zijn met mij op pad. Veel van hen zijn acht, negen of tien jaar oud. Een paar net als ik midden twintig. Een zaklamp hoeft niet mee, dat schrikt de dieren af. Ik weet nog niet hoe ze klinken, ik weet niet hoe ze eruitzien, ik weet alleen dat ze er zijn en dat ik ze moet vinden in dit bos. Want de boswezens hebben hulp nodig en kunnen op hun beurt ons helpen met de weg. Dit weekend reizen we namelijk dit woud door, richting koningin Plat, die heel plat praat, maar vooral ons hele bos wil platleggen voor nieuwe gebouwen. Onderweg zullen we nog kabouters, bananen en tovenaars tegenkomen.
Dat weet ik allemaal, omdat ik dat heb bedacht. En ergens weet ik dat de wezens in dit bos gewoon mensen zijn. Leeftijdsgenoten die een wc-rol op hun neus hebben geplakt en nu ongelofelijk hard hun best doen om dertig rovers te overtuigen van hun lokroep en magie. We organiseren een kamp, en dit is een spel.
Ik weet waar de leiding verstopt zit. Ik weet dat die zaklamp óók niet mee hoeft, omdat het eigenlijk acht uur ’s avonds is en niet middernacht. Ik weet dat we in de grote mensenwereld zijn die Schmidt omschrijft en dat we dus eerder op een muur zullen stuiten, dan dat er een eenhoorn langs zal rennen.
Ergens is er een land waar grote mensen wonen. Ik ken het maar al te goed. Een fee kom ik niet tegen, maar wel mijn maandelijkse mentale dip door hormonen. Twee weken geleden nog lag ik daardoor dramatisch huilend in mijn bed.
Maar nu ben ik niet bang, Annie, want ik kan die wereld best af en toe vergeten. In de verte klinkt weer een soort paard of koe. De rovers reageren meteen. Ik vergeet even de muren en de hormonen (ik zit ook in mijn cyclische zomer dus dan is het meteen makkelijker). En wij rovers stormen in groepjes het bos in, dat absoluut niet alleen maar een boel bomen is. Op naar de wezens. Op naar koningin Plat.
Soms is een bos gewoon een boel bomen. En dat is saai. Ook om zo op te schrijven. Het is vast ergens goed voor, dat volwassene: je leert gevaar herkennen, of zoiets, je leert met logisch redeneren de dingen iets minder spannend te vinden. De wereld wordt er een van een man en van een vrouw, volgens Annie M.G. Schmidt in haar gedicht Aan een klein meisje, en niet een van een bietebauw.
Een paar stappen in het donkere woud en de roep klinkt steeds harder. Ik kijk gespannen om me heen. Gaan we verder? Gelukkig ben ik deze nacht niet alleen. Zo’n dertig mederovers zijn met mij op pad. Veel van hen zijn acht, negen of tien jaar oud. Een paar net als ik midden twintig. Een zaklamp hoeft niet mee, dat schrikt de dieren af. Ik weet nog niet hoe ze klinken, ik weet niet hoe ze eruitzien, ik weet alleen dat ze er zijn en dat ik ze moet vinden in dit bos. Want de boswezens hebben hulp nodig en kunnen op hun beurt ons helpen met de weg. Dit weekend reizen we namelijk dit woud door, richting koningin Plat, die heel plat praat, maar vooral ons hele bos wil platleggen voor nieuwe gebouwen. Onderweg zullen we nog kabouters, bananen en tovenaars tegenkomen.
Dat weet ik allemaal, omdat ik dat heb bedacht. En ergens weet ik dat de wezens in dit bos gewoon mensen zijn. Leeftijdsgenoten die een wc-rol op hun neus hebben geplakt en nu ongelofelijk hard hun best doen om dertig rovers te overtuigen van hun lokroep en magie. We organiseren een kamp, en dit is een spel.
Ik weet waar de leiding verstopt zit. Ik weet dat die zaklamp óók niet mee hoeft, omdat het eigenlijk acht uur ’s avonds is en niet middernacht. Ik weet dat we in de grote mensenwereld zijn die Schmidt omschrijft en dat we dus eerder op een muur zullen stuiten, dan dat er een eenhoorn langs zal rennen.
Ergens is er een land waar grote mensen wonen. Ik ken het maar al te goed. Een fee kom ik niet tegen, maar wel mijn maandelijkse mentale dip door hormonen. Twee weken geleden nog lag ik daardoor dramatisch huilend in mijn bed.
Maar nu ben ik niet bang, Annie, want ik kan die wereld best af en toe vergeten. In de verte klinkt weer een soort paard of koe. De rovers reageren meteen. Ik vergeet even de muren en de hormonen (ik zit ook in mijn cyclische zomer dus dan is het meteen makkelijker). En wij rovers stormen in groepjes het bos in, dat absoluut niet alleen maar een boel bomen is. Op naar de wezens. Op naar koningin Plat.

Mila Haak
Mila Haak is in 2022 afgestudeerd aan de HKU, aan de opleiding Writing for Performance en deed daarna mee aan het Slow Writing Lab van het Letterenfonds. Ze schrijft, maakt podcasts, films en documentaires. De afgelopen weken is ze vooral bezig geweest met het maken van een foto- en brievenserie voor een expositie, met het schrijven van theaterteksten, met Zeeland en vreemde vrouwen. Vaak start ze vanuit journalistieke hoek en zoekt ze naar een vorm waarin beeld en taal elkaar kunnen versterken.