Fattinelli di Morcana (? – 1297)
Joep van Helden
8 augustus 2025
De schilder Fattinelli di Morcana is alleen in kunsthistorische kringen bekend en enkel omdat een mogelijke leerling van hem een sterrenstatus heeft bereikt. Die leerling – de meningen verschillen of hij werkelijk bij Fattinelli in de leer is geweest – was niemand minder dan Giotto di Bondone, beter bekend als: Giotto.
Wat er over Fattinelli bekend is, is geschreven door onderzoekers die licht wilden werpen op de jeugd, vroege invloeden en artistieke ontwikkeling van Giotto. De paar slecht geconserveerde frescofragmenten van Fattinelli, in de kapel van de Heilige Apostelen in Massa Marittima, zijn enkel bestudeerd om ze te vergelijken met Giotto’s fresco’s in de Arenakapel in Padua en in de Santa Croce in Florence.
De (mogelijke) nabijheid van de beroemdheid heeft Fattinelli aan de vergetelheid ontfutseld. Zonder Giotto waren de fresco’s waarschijnlijk allang achter schrootjes verdwenen, was er nooit iets over Fattinelli geschreven, was het alsof hij nooit had bestaan.
Dit is geen aanklacht, geen hoognodig eerbetoon aan een miskend schilder. Toen ik de fresco’s in de schemerige kapel vond – ik was er eerst aan voorbij gelopen, ze zijn niet aangeduid met een bordje – zag ik afgebladderde delen van geijkte bijbeltaferelen: gestileerd, Byzantijns, vlak en hoewel ik zelf geen penseel kan vasthouden, durf ik te zeggen dat ze klungelig geschilderd zijn. Vooral de monden leken niet precies op de goede plaats in de gezichten te zitten.
Fattinelli, hij die de grote Giotto had leren schilderen, bakte er zelf weinig van.
Maar goed, ik had me voorgenomen om zijn fresco’s te bekijken zonder aan Giotto te denken en ik was er helemaal met de trein vanuit Florence naar Massa Marittima voor gekomen. Dus nam ik de tijd.
…En keek…
…en keek…
…en bedacht me dat niet Giotto Fattinelli van de vergetelheid had gered, nee… ik was het die hem in leven hield, omdat ik hiernaartoe was gereisd, de tijd nam om te kijken naar zijn minder dan middelmatige werk, terwijl hij al bijna achthonderd jaar niet meer bestond.
Hoe willekeurig de kunstgeschiedenis zich vormt! Een keten van: beroemde leerling, waardoor geen schrootjes, waardoor een gek met een voorliefde voor buitenissigheden omreist en een stukje schrijft over fresco’s gekenmerkt door misplaatste monden.
Ik dacht aan de honderden arme kunstwerken, waarschijnlijk beter dan die hier in Massa Marittima, die het zonder de glans van een nabije Giotto moeten stellen.
Ik dacht natuurlijk aan mezelf: ik had (of was) geen beroemde leerling. Ik had geen verhaal dat interesse kon wekken (ik leef niet extreem, ik vernieuw geen literatuur of maatschappelijk norm, ik schrik terug van aandacht); ik had niets dan een usb-stick met daarop een groot aantal pagina’s dicht beschreven met scheve monden.
Het was koel in de kapel, bijna vochtig. Een oud vrouwtje zat achterin een rozenkrans te bidden. Haar lispelen sijpelde door de verder lege kerk.
Sommige mensen schrijven. Sommige mensen bidden.
Fattinelli schilderde.
Ik luisterde naar haar woorden – ik kon ze niet verstaan, ik spreek geen Italiaans – zag het gebed door de kerk drijven om uiteindelijk tegen een muur te blijven plakken. Ik zag een kerkje dat door de eeuwen heen was bepleisterd met gebeden, gemurmeld door tastende lippen.
Heel soms, als je de tijd neemt (of eigenlijk vergeet de tijd te nemen), wordt het bestaan ontdaan van ideeën, onderscheidingen, hiërarchieën. De tijdelijkheid van het leven wint aan dierbaarheid. Het vluchtige gebed wordt eeuwig.
Fattinelli’s fresco’s, het gebed, ikzelf, vloeiden samen en werden ingebed in het donkere kerkje. Ik bestond net iets minder, de omgeving net iets meer. Giotto was nergens te bekennen.
Ik was gaan zitten op een kerkbank. Achter mij ging het gebed onvermoeid door. Tegen de muur, in het schemerduister, knepen lippen in wangen zich samen.
Het is zo makkelijk te vergeten waarom we kunst maken. Dat het minder te maken heeft met ons dan we denken. Dat het verhaal maar een verhaal is. Dat we even mogen bidden om daarna nooit meer te bestaan.
Wat er over Fattinelli bekend is, is geschreven door onderzoekers die licht wilden werpen op de jeugd, vroege invloeden en artistieke ontwikkeling van Giotto. De paar slecht geconserveerde frescofragmenten van Fattinelli, in de kapel van de Heilige Apostelen in Massa Marittima, zijn enkel bestudeerd om ze te vergelijken met Giotto’s fresco’s in de Arenakapel in Padua en in de Santa Croce in Florence.
De (mogelijke) nabijheid van de beroemdheid heeft Fattinelli aan de vergetelheid ontfutseld. Zonder Giotto waren de fresco’s waarschijnlijk allang achter schrootjes verdwenen, was er nooit iets over Fattinelli geschreven, was het alsof hij nooit had bestaan.
Dit is geen aanklacht, geen hoognodig eerbetoon aan een miskend schilder. Toen ik de fresco’s in de schemerige kapel vond – ik was er eerst aan voorbij gelopen, ze zijn niet aangeduid met een bordje – zag ik afgebladderde delen van geijkte bijbeltaferelen: gestileerd, Byzantijns, vlak en hoewel ik zelf geen penseel kan vasthouden, durf ik te zeggen dat ze klungelig geschilderd zijn. Vooral de monden leken niet precies op de goede plaats in de gezichten te zitten.
Fattinelli, hij die de grote Giotto had leren schilderen, bakte er zelf weinig van.
Maar goed, ik had me voorgenomen om zijn fresco’s te bekijken zonder aan Giotto te denken en ik was er helemaal met de trein vanuit Florence naar Massa Marittima voor gekomen. Dus nam ik de tijd.
…En keek…
…en keek…
…en bedacht me dat niet Giotto Fattinelli van de vergetelheid had gered, nee… ik was het die hem in leven hield, omdat ik hiernaartoe was gereisd, de tijd nam om te kijken naar zijn minder dan middelmatige werk, terwijl hij al bijna achthonderd jaar niet meer bestond.
Hoe willekeurig de kunstgeschiedenis zich vormt! Een keten van: beroemde leerling, waardoor geen schrootjes, waardoor een gek met een voorliefde voor buitenissigheden omreist en een stukje schrijft over fresco’s gekenmerkt door misplaatste monden.
Ik dacht aan de honderden arme kunstwerken, waarschijnlijk beter dan die hier in Massa Marittima, die het zonder de glans van een nabije Giotto moeten stellen.
Ik dacht natuurlijk aan mezelf: ik had (of was) geen beroemde leerling. Ik had geen verhaal dat interesse kon wekken (ik leef niet extreem, ik vernieuw geen literatuur of maatschappelijk norm, ik schrik terug van aandacht); ik had niets dan een usb-stick met daarop een groot aantal pagina’s dicht beschreven met scheve monden.
Het was koel in de kapel, bijna vochtig. Een oud vrouwtje zat achterin een rozenkrans te bidden. Haar lispelen sijpelde door de verder lege kerk.
Sommige mensen schrijven. Sommige mensen bidden.
Fattinelli schilderde.
Ik luisterde naar haar woorden – ik kon ze niet verstaan, ik spreek geen Italiaans – zag het gebed door de kerk drijven om uiteindelijk tegen een muur te blijven plakken. Ik zag een kerkje dat door de eeuwen heen was bepleisterd met gebeden, gemurmeld door tastende lippen.
Heel soms, als je de tijd neemt (of eigenlijk vergeet de tijd te nemen), wordt het bestaan ontdaan van ideeën, onderscheidingen, hiërarchieën. De tijdelijkheid van het leven wint aan dierbaarheid. Het vluchtige gebed wordt eeuwig.
Fattinelli’s fresco’s, het gebed, ikzelf, vloeiden samen en werden ingebed in het donkere kerkje. Ik bestond net iets minder, de omgeving net iets meer. Giotto was nergens te bekennen.
Ik was gaan zitten op een kerkbank. Achter mij ging het gebed onvermoeid door. Tegen de muur, in het schemerduister, knepen lippen in wangen zich samen.
Het is zo makkelijk te vergeten waarom we kunst maken. Dat het minder te maken heeft met ons dan we denken. Dat het verhaal maar een verhaal is. Dat we even mogen bidden om daarna nooit meer te bestaan.

Joep van Helden
Joep van Helden (1988) publiceerde de goed ontvangen verhalenbundel Jerrycan. Het verhaal Wesp wordt momenteel verfilmd in België. Hij werkt aan een roman die zal worden uitgegeven door AtlasContact.